Het gaat niet alleen over hoe over ‘ons’ gesproken wordt. Taal is waardegeladen en woorden zijn niet onschuldig. Hoe je over mensen praat, zegt iets over hoe je over ze denkt. Het wordt des te krenkender wanneer kwetsende woorden komen van mensen die zeggen op te komen voor de belangen van de kwetsbare inwoner. Mensen die in de zorg werken. Publieke figuren soms. Nog kwalijker wordt het wanneer het komt uit de eigen gelederen. Dan is het op z’n pijnlijkst.
Ik ben verontwaardigd, niet eens gekwetst, wanneer de procesbegeleider van de IZA werkgroep zegt dat het niet de bedoeling is dat er zedendelinquenten komen werken, wanneer ik het over ervaringsdeskundigen heb. Het getuigt van verregaande onkunde, dus daar kan ik niet door gekwetst zijn. Het zegt wel veel over de weg die te gaan is. Want met deze procesbegeleider moeten we de weg bewandelen, het is niet, zeg maar, de supermarktmanager. Dan zou het ook erg zijn, maar vermijdbaar.
Laatst keek ik nog eens terug in de notulen van de NVZH, onze allereigenste belangenvereniging. Tips & tricks voor de IZA overleggen: ‘Blijf rustig en constructief’. Hoezo moet ik rustig blijven? Waarom zeg je niet tegen de anderen dat ze zich constructief moeten opstellen? Ik ben degene die beledigd wordt! En waarom gaan we er eigenlijk van uit dat ik niet constructief zal zijn? Dit snap ik niet.
Het is niet strategisch handig om boos te worden tijdens een overleg met partijen waarmee je wilt samenwerken. Wanneer er belangen op het spel staan. Tenslotte wil je iets bereiken voor je achterban. Je ego en je gekwetste ziel heb je thuis achtergelaten als het goed is. Tot zover de theorie.
Totdat iemand in een werkgroep oppert dat het misschien wel een goed idee is, die ervaringsdeskundigen in een steunpunt, als ze onder toezicht staan. Eventueel beveiligers inzetten. Mijn gekwetste ziel gaat alle kanten op. Toch niet thuisgebleven. En ik ga het sowieso verliezen. Als ik boos word, bevestig ik alle vooroordelen. Zoals Jos Droës al zei in de HEE-film: ‘Met psychiatrisch patiënten kun je niet praten.’ Want: niet in de realiteit, te boos, te emotioneel, te labiel. Dat er twenty-four seven een beroep op mijn stabiliteit, op mijn geduld, op mijn vergevingsgezindheid, op mijn verdraagzaamheid wordt gedaan, laten we hier even buiten beschouwing.
En het gaat ook niet over deze ene opmerking. Het is de opstapeling. Waardoor ik weet wat ik kan verwachten en ik me bij voorbaat al schrap zet. Mijn gekwetste ziel bevindt zich niet ergens in de onderste regionen van mijn binnenste, maar dobbert bovenaan. Want continue naar boven getrokken door kleine gebeurtenissen. Een opmerking hier, een kwetsinkje daar. Het stapelt en bouwt. Op een slechte fundering. Want het is een proces van jaren en jaren. Het begon al in mijn vroege kindertijd. En jawel, daar ga ik echt even naar terug. Regelmatig hoor ik in het nieuws, op tv of lees ik in de krant, dat kinderen die misbruikt en/of mishandeld worden, te veel zwijgen. Zouden ze het maar aan iemand vertellen, verzucht men. Dat doen veel kinderen ook. Maar ze leren het ook snel weer af. Ik deed het ook. Ik was niet zo’n zwijger. Maar ja, niemand geloofde me. Ik was een vervelend kind, al jong een kind van de hulpverlening, een snijder, een kind in een denkbeeldige wereld, het was toen al duidelijk dat ik werkelijkheid en fantasie niet uit elkaar kon houden. Later noemde de psychiater het psychosegevoelig. Dus tja, wat had het voor zin? Met een psychoot kun je niet praten. Ik was best bereid om mijn ‘onverklaarbare’ verwondingen uit te leggen, als ik weer eens op de spoedeisende hulp verscheen. Maar ja, volgens mijn vader lag het toch anders en ach, wat heeft dat kind een fantasie! Dus zei ik maar niks.
Vele jaren later verscheen ik met mijn verhaal in het NRC. Ik ontving een brief van onze oude buurvrouw. Ze wist wel wat er gebeurde. Ze had me horen schreeuwen en huilen. Ze wist dat er iets niet klopte. Maar ja, het waren andere tijden en wat had ze moeten doen? Of ik met haar wilde praten. Dat zou ze zelf wel fijn vinden. Dat wilde ik niet. Geen behoefte aan. Voor mij kwam dat gesprek ongeveer 40 jaar te laat. Haar behoefte interesseerde me niet meer.
Toen ik als jong volwassene op de gesloten afdeling van de GGZ belandde, dacht ik daar een luisterend oor te vinden. Niks was minder waar. Het ging om het hier en nu, we gingen niet terugkijken. Bovendien, informeerde de psychiater mij, was ik ernstig psychiatrisch ziek. En inderdaad, dan helpt praten niet. De kilo’s medicijnen hielpen me trouwens ook niet, maar ook daar hadden we het ook maar niet over.
Boeken vol kan ik er over schrijven. De krenkingen, de onbeschoftheid, het negeren, de opmerkingen, alles wat ik heb moeten verduren, omdat ik de pech had psychisch in te storten na een afschuwelijke jeugd. Ik reageerde met alles wat ik in me had om maar te overleven. Met discriminiatie, stigmatisering en uitsluiting als gevolg. Ik ging bij de Cliëntenbeweging werken, omdat ik wilde dat er naar mij, en de mijnen, geluisterd zou worden. Ik had er geen behoefte aan om in de GGZ te gaan werken. Na jaren van opname, had ik mijn buik er vol. Maar er moest meer geluisterd worden naar cliënten en dat wilden wij voor elkaar krijgen. Dus ging het zoals het ging en ik werkte er wel.
De laatste paar jaar lijkt het tij te keren. Ook sommige psychiaters verkondigen een ander geluid. Het lijkt erop dat we medestanders worden in de strijd voor een nieuwe GGZ. Op weg naar een inclusieve samenleving. Eén van degenen die vurig pleit voor een inclusieve samenleving is Floortje Schepers. Tijdens interviews komt zij geen twee zinnen ver voordat het woord inclusief uit haar mond komt. Een paar jaar geleden kwamen wij samen op een podium terecht. Heerlijk inclusief. Maar al gauw vond ze het niet meer leuk. Ze zei iets wat mij verkeerd viel en mijn toon werd fel. Ook mijn vrouw was in de zaal en die liet ook merken haar woorden niet fijn te vinden. Dat vond ze onprettig. We konden toch op een normale toon met elkaar praten? Nee Floortje, dit is dus inclusiviteit. Je zit op het podium samen met de cliënt en die heb je net beledigd. Die slaat dus terug. Dat is misschien niet leuk, maar je kunt niet gaan mopperen over toon als je net op vriendelijke toon iemand tot op het bot beledigd hebt. En ja, ik ben inderdaad een beetje overgevoelig. Geworden, in de loop der jaren.
Dit is een korte samenvatting van de opstapeling van kwetsingen die ik (en anderen) moet verdragen. Nog steeds worden wij niet gezien als volwaardig gesprekspartner. Ik moet me in allerlei bochten wringen, om mezelf niet helemaal te diskwalificeren. Rustig en constructief blijven. Altijd. Ook als ik word vergeleken met een zedendelinquent. Een snijder wordt genoemd. Een manipulerende, aandachttrekkende borderliner. Een fantast. Een leugenaar. Labiel en onbetrouwbaar.
Gewoon slikken en kalm blijven. Niet reageren. Rustig je punt maken. Opbouwend en vriendelijk van toon. Tenslotte wil je dat men luistert. Je hebt een strategie. Je wilt iets bereiken. Het gaat niet om jou. Je hebt toch Mindfulness gedaan? Adem in, adem uit.
Het gaat ook hierover: ik ben met mijn collega op het Regionaal IZA congres. Na een praatje en een muziekje is er een buffet. We halen een bord eten en lopen naar de tafels. Veel tafels zijn vol en we lopen naar achter waar nog een lange tafel leeg is. We gaan zitten. Achter ons aan loopt de bestuurder van de RIBW die ik best goed ken. We zitten o.a. samen in een werkgroep. Ze kneep net nog in mijn arm. Ze balanceert haar volle bord op haar arm en kijkt om zich heen, op zoek naar een plekje. Ze kijkt naar onze grotendeels lege tafel. Vervolgens pakt ze een stoel en schuift die aan bij een al overvolle tafel. Ze wurmt zich tussen twee anderen. Nu zit ze aan een tafel met andere bestuurders, directeuren, managers, enz. Niet bij cliënten gelukkig. Daar kun je tenslotte niet mee…
Ja, ja, Mars, nu weten we het wel.
Ik voel me beschermd door de aanwezigheid van mijn collega en samen lachen we erom. Maar dit is dus exact waar het om gaat. Au..
Wanneer jij degene bent die iets wil, moet je pijn kunnen verdragen. In dit geval ben ik (de cliënten van de GGZ) degene die omhoog wil. Macht wil afpakken van de machthebbers. En dan moet je ook niet raar staan kijken als dat niet makkelijk gaat. Emancipatie gaat niet zonder slag of stoot. Als je daar niet tegen kan, moet je gaan zitten huilen op de gesloten afdeling. Het advies ‘rustig en constructief blijven’ klopt natuurlijk. Want ik wil iets bereiken wat ik tot nu toe niet heb. En daar moet de ander iets voor inleveren. Dus wat wil ik nu eigenlijk zeggen?
Die vraag stel ik mezelf. Want het roept veel vragen bij me op. Zoals: wanneer mag ik wél boos worden? Hoe erg moet het worden? Wanneer mag ik stoppen met accepteren? Gaat de strategie boven de pijn? Het algemeen belang vóór het individu?
Ik ga mezelf ook een eerste antwoord geven. Want ik denk dat ik het wel weet. Zo ingewikkeld is het namelijk ook niet. Het is niet heel anders dan dat wat ik zocht toen ik bij de GGZ terecht kwam: ik wil erkenning, een luisterend oor, medestanders. En dat zoek ik bij mijn vakgenoten. Ik verwacht het niet van de gemiddelde IZA congresbezoeker. Maar ik zou het fijn vinden als anderen uit onze ‘landelijke community’ dit allemaal net zo erg zouden vinden als ik. Merkbaar. Als ze me zouden steunen. Me niet zouden vertellen dat ik vooral een open houding moet hebben. Wat zou helpen is dat we dit allemaal onacceptabel zouden vinden. Niet iets ‘wat erbij hoort’. En dat men het niet afdoet met: ‘Wat leuk, zo’n activist in ons midden!’ ‘Zo eentje moeten we er ook bij hebben hoor!’.
Waarbij ik dan denk, dat je zelf maar wat blij bent, dat jij die leuke activist niet bent. En dat het wel zo fijn is dat dit meteen wat afstand tussen ons schept, tussen deze activist en jouw constructieve zelf. Gelukkig ben jij niet zó. Ik wil dat je met me meedenkt. Wat ik moet doen met boosheid en terechte gekwetstheid, terwijl ik toch ook de strategie en de belangen in de gaten houd. Mijn achterban goed blijf vertegenwoordigen. Zet me niet weg als een exotische andere soort. Maar doe waar je zegt voor te staan. Ondersteun me en vang me op als ik val.